ZOEKEN

MEER PLANTEN

Bekijk alle planten in het overzichtNaar overzicht»

DWARSDOORSNEDEN

In Google Maps

Maak een doorsnede»

FOSSIELVONDSTEN

Fossielen op de kaart van Nederland

Bekijk de kaart»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Zaadvaren

Neuropteris

De naam Neuropteris slaat niet op een specifieke plantensoort maar op een grote groep varenachtige bladeren waarvan fossielen worden gevonden in de buurt van steenkoollagen. Hoewel de bladeren er als varens uitzien, zijn ze afkomstig van planten die geen echte varens waren. In tegenstelling tot echte varens, die zich vermeerderen via sporen, plantten ze zich voort met zaden. In en om de zompige tropische moerassen die zo'n 320 miljoen jaar geleden grote delen van Europa bedekten groeiden zulke zaadvarens in grote aantallen. Hun tot drie meter lange bladeren vielen na verloop van tijd af. Als ze in het water terechtkwamen en met modder bedekt raakten, konden ze fossiliseren. Meestal worden maar kleine stukjes van zo'n groot blad als fossiel gevonden.

Taxonomie

Klasse
Gymnospermopsida
Orde
Medullosales
Familie
Medullosaceae
Geslacht
Neuropteris

Karakterisering

In de moerassen van het Laat-Carboon en het Vroeg-Perm kwamen heel veel planten met varenachtige bladeren voor. De meeste hiervan waren echter geen echte varens - dus sporenplanten - maar naaktzadige planten. Tot deze groep behoren ook de bomen met Neuropteris-bladeren. De kleinste deelblaadjes van Neuropteris zijn te herkennen aan de manier waarop ze aan de as vastzitten, namelijk in één punt. Ze zijn aan de basis min of meer hartvormig afgerond en zitten in het midden aan het takje vast. Dat is anders dan bij de zaadvaren Pecopteris, waarbij de blaadjes over hele breedte vast zitten. Verder zijn de blaadjes ovaal of langgerekt en hebben ze een middennerf van waaruit zijnerven ontspringen. Die zijn vaak ook weer vertakt. De middennerf loopt meestal maar tot het midden of tot op tweederde van het blaadje.

Uiterlijk en leefwijze

Neuropteris-bladeren zijn samengesteld uit vele kleine 'deelblaadjes'. Aan de basis van een compleet veervormig blad zat vaak een groot rondachtig schutblad, dat Cyclopteris wordt genoemd. Deze schutbladen vielen heel gauw af en worden daarom meestal los gevonden.

 

Er zijn heel veel Neuropteris-soorten, maar omdat er meestal fragmenten gevonden worden, is het moeilijk om de hele boom te reconstrueren. Hoe de zaden aan de bomen zaten is evenmin goed bekend. Mogelijk hingen ze aan het eind van het blad, maar wellicht groeiden ze óp de bladeren. De stammen van zaadvarens hebben ook een aparte naam gekregen: Medullosa. De zaden worden vrij vaak gevonden, maar bijna altijd los van de bladeren. Neuropteris-bomen groeiden op vochtige tot tamelijk droge gronden. Ze kwamen zowel in moerassen voor als op de iets drogere gronden daaromheen.

Geografische verspreiding

Neuropteris-fossielen worden over de hele wereld aangetroffen waar in het Carboon en het Vroeg-Perm moerassen groeiden.

Voorkomen in de tijd en evolutie

Neuropteris-zaadvarens waren er al in het Vroeg-Carboon, maar pas in het Laat-Carboon kwamen ze tot volle ontwikkeling: er zijn ontzettend veel soorten beschreven. Telkens stierven bepaalde soorten uit en ontstonden er weer nieuwe. Ook in het Perm hebben ze nog geleefd, maar waren ze minder soortenrijk. In de loop van het Perm zijn ze uitgestorven.

Vindplaatsen

Neuropteris-fossielen worden aangetroffen in de gesteentelagen boven de steenkoollagen. In Nederland is dat op honderden meters diepte in de ondergrond van Zuid-Limburg. Vooral op de stortbergen van overtollige mijnsteen waren voor de sluiting van de mijnen in de jaren 1970 veel fossielen te vinden. Nu nog worden van tijd tot tijd oude storthopen afgegraven en komen er weer fossielen tevoorschijn. Andere vindplaatsen in de omgeving zijn de Piesberg bij Osnabrück in Duitsland, de stortberg bij Ibbenbüren in Duitsland en oude storthopen in België, bijvoorbeeld bij Charleroi.

 

- Hans Steur, Naturalis

Meer informatie

»

Thomas, B., 1982. De evolutie van planten en bloemen. - Lannoo, Amsterdam. 117p.

»

Remy, W. & R. Remy, 1977. Die Floren des Ertaltertums. - Verlag Gluckauf, Essen. 468p. 

»

Remy, W., 1957. Steinkohlenpflanzen. - Verlag Gluckauf, Essen. 248p.

»

Josten, K.-H., 1991. Die Steinkohlenfloren Nordwestdeutschlands. - Geologisches Landesamt Nordrhein-Westfalen, Krefeld. 434p. 

Auteurs

  • Hans Steur

Meer planten