ZOEKEN

MEER ZOOGDIER BESCHRIJVINGEN

Bekijk alle zoogdier beschrijvingen in het overzichtNaar overzicht»

DWARSDOORSNEDEN

In Google Maps

Maak een doorsnede»

FOSSIELVONDSTEN

Fossielen op de kaart van Nederland

Bekijk de kaart»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Walrus

Ontocetus emmonsi

Taxonomie

Klasse
Mammalia (zoogdieren)
Orde
Carnivora (roofdieren)
Familie
Odobenidae (walrussen)
Geslacht
Ontocetus
Soort
Ontocetus emmonsi

Karakterisering

Via Trichechodon huxleyi naar Alachtherium cretsii naar Alachtherium antverpiensis en Odobenus antverpiensis en weer terug naar Alachtherium cretsii...inmiddels zijn er al zeker elf namen verzonnen voor de walrus die tijdens het Plioceen in de Noordzee leefde. Door de jaren heen zijn er schitterende fossielen van dit dier gevonden, zoals een complete schedel die werd opgevist uit de Westerschelde. Omdat men steeds dacht met verschillende walrussoorten te maken te hebben, kreeg zowat elk fossiel een aparte naam. Nu weten we dat het om slechts één soort gaat. Alhoewel paleontoloog Lankester in 1865 als eerste met een naam op de proppen kwam (Trichechodon huxleyi), gebruikte men tot voor kort vooral de naam die graaf Du Bus het dier in 1867 gaf: Alachtherium cretsii. Inmiddels is ook deze naam weer achterhaald. De juist soortnaam luidt tegenwoordig Ontocetus emmonsi.

Uiterlijk

Om je een voorstelling te kunnen maken van het uiterlijk, ligt een vergelijking met de moderne walrus (Odobenus rosmarus) voor de hand. De voor een walrus zo kenmerkende slagtanden waren ook bij Ontocetus emmonsi aanwezig, al waren ze van voren gezien wat dunner, van de zijkant gezien breder en over het algemeen krommer. De maximale slagtandlengte zal echter vergelijkbaar zijn geweest. Dit betekent dat ook Ontocetus emmonsi zijn kop kon laten rusten op tanden van zo'n 1 meter lengte! Uitgegroeide mannetjes konden een lengte van zeker 3,5 meter bereiken, vergelijkbaar met een moderne walrusbul. De 1500 kilo van een volwassen walrusman zal Ontocetus emmonsi echter niet gehaald hebben; hij was namelijk wat slanker gebouwd. Vrouwtjes waren een stuk kleiner. Een typisch geval van sexueel dimorfisme, zoals dat ook bij hedendaagse walrussen is te zien.

 

Ontocetus emmonsi vertoonde wat gelijkenissen met een zeeleeuw. Zijn kop was spits en niet zo stomp als bij een walrus. De neusgaten waren groter en zaten vooraan op de snuit. Allemaal eigenschappen die garant staan voor een goede stroomlijn en een snelle voortbeweging door het water.

 

Fossielen van het dijbeen laten zien dat Ontocetus emmonsi een massieve derde trochanter had; dit is een deel van het bot waar de spier aan vast zit die naar het bekken leidt. Het feit dat moderne walrussen en zeehonden deze spier niet hebben, verklaart waarom ze zich soms wat klungelig op land voortbewegen. Ze kunnen namelijk hun achterpoten niet goed gebruiken, iets wat de zeeleeuw wèl kan. Ontocetus emmonsi  kon het dus ook! Een aantal jaren geleden is een reconstructie gemaakt op basis van een fossiele schedel. Bij een afgietsel ervan heeft men echte spieren vastgemaakt. Op basis van dit model hebben de gebroeders Adrie en Alfons Kennis - die specialisten zijn in het reconstrueren van uitgestorven diersoorten -  een schilderij gemaakt van Ontocetus emmonsi. Op hun reconstructie heeft Ontocetus emmonsi dezelfde uitwendige oortjes zoals de zeeleeuwen (het zijn niet voor niets oorrobben). Het is echter nooit bewezen dat Ontocetus emmonsi zulke oortjes had - logisch, want vlees blijft fossiel niet bewaard. De kunstenaars waren echter van mening dat het schilderij zonder oortjes niet af leek. Ontocetus emmonsi had zóveel gemeen met de zeeleeuw, dat dit er nog wel bij kon.

Leefwijze

Veel van wat paleontologen vermoeden over de leefwijze van Ontocetus emmonsi, leiden ze af uit het gebit. Zo was de onderkaak geschikter om te bijten en te kauwen dan die van Odobenus. Schelpdieren zijn het hoofddieet van beide dieren, maar Ontocetus emmonsi at daarnaast meer vis en moest dus meer kauwen. De onderkaak laat een fors coronoiduitsteeksel zien. Dit is het deel waar de kauwspieren aan vastzitten. Als de bek vaak open en dicht gaat, zijn er grotere spieren nodig en grotere spieren hebben op hun beurt meer aanhechtingsruimte nodig. Fossiele schedels hebben tevens een hoge, holle mondholte, zij het minder groot dan bij Odobenus, die zijn mondholte gebruikt om weekdieren uit hun schelp te krijgen. Hij klemt de schelpen tussen zijn stevige lippen en zuigt met zijn tong de mondholte vacuüm, waardoor het weekdier uit zijn schelp floept. Ook Ontocetus emmonsi verstond dit kunstje, maar hij deed het minder vaak, of met andere schelpdieren die gemakkelijker uit hun behuizing te krijgen waren. Waarschijnlijk had hij om deze reden ook wat dunnere lippen.

 

Vermoedelijk brachten de dieren een groot deel van de dag door in zee, de bodem aftastend naar schelpdieren, en dan als een speer door het water schietend, op jacht naar vis. Om te rusten en om zich voort te planten moesten ze het land op. Op het strand en zandbanken lagen ongetwijfeld familiegroepen te zonnen en te suffen.

Geografische verspreiding

In het Plioceen waren grote delen van Nederland en België bedekt door de Oer-Noordzee, de directe voorloper van de huidige Noordzee. Ontocetus emmonsi was een van de vaste bewoners van die zee. Fossielen ervan zijn dan ook in beide landen gevonden. Verder zijn er fossielen opgevist voor de Engelse kust. Ook langs de kust van Marokko kwam Ontocetus emmonsi tijdens het Laat-Plioceen voor. Waarschijnlijk was het dier ook aanwezig in de tussenliggende Atlantische Oceaan, maar daar zijn tot op heden nog geen fossielen gevonden.

Voorkomen in de tijd

Van Ontocetus emmonsi zijn er resten bekend uit het Vroeg-Plioceen (ca. vijf miljoen jaar geleden) en uit het Midden-Plioceen (ca. drie miljoen jaar geleden). De in Nederland en België gevonden fossielen stammen vermoedelijk uit de overgangsfase tussen het Laat-Plioceen en het Vroeg-Pleistoceen en zijn daarmee ongeveer twee miljoen jaar oud. Jongere resten zijn niet gevonden, zodat men aanneemt dat de soort in de loop van het Vroeg-Pleistoceen is uitgestorven.

Evolutie

Tijdens het Mioceen kwamen de eerste walrussen voor langs de kust van het toen al warme Californië in het westen van Noord-Amerika. Walrusfossielen van een latere periode zijn gevonden langs de oostkust van Noord-Amerika. Deze laatste staat bekend onder de naam Prorosmarus alleni. De in Californië levende walrussen zijn in het Laat-Mioceen blijkbaar naar de oostkust getrokken. Vergelijkbaar met het huidige Panama-Kanaal was er ten tijde van het Mioceen een zeeverbinding tussen Noord- en Zuid-Amerika, de zogenaamde Istmus van Panama. Nog later, ergens in het Vroeg-Plioceen of vroege Midden-Plioceen, hebben enkele walrussen de oversteek naar Europese en Noord-Afrikaanse kusten gewaagd. Tegen de tijd dat er daadwerkelijk walrussen verschenen in deze gebieden, omstreeks het Midden-Plioceen, spreken we al van Ontocetus. In onze Noordzee liet het dier zich voor het eerst zien op de overgang van het Plioceen en Pleistoceen. De fossielen die we in ons land vinden stammen uit deze periode.

Vindplaatsen in Nederland

Schedels en slagtanden zijn opgevist uit de monding van de Westerschelde en uit diepe geulen in de Noordzee. Uit de Westerschelde is een complete schedel opgevist, die bewaard wordt in het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen in Middelburg. Tijdens de jaarlijkse bottenvistocht van het Genootschap op 4 juli 2004 is uit de Westerschelde voor de kust van Terneuzen een stuk slagtand opgevist. De tand was gevangen in de netten van de mosselkotter ZZ10 van schipper Jaap Schot uit Zierikzee. De laatste jaren ontwikkelt de zandwinning bij Mill in Noord-Brabant zich tot een belangrijke vindplaats. Hier zijn onder meer een onderkaak met enkele tanden, stukken slagtand, wervels en voetbeenderen gevonden.

 

- Maartje Leenders, Naturalis

Meer informatie

»

Bosscha Erdbrink, D. P. & P. J. H. van Bree, 1990. Further observations on fossil and subfossil odobenid material (Mammalia, Carnivora) from the North Sea. - Beaufortia 40: 85-101.

»

Deméré, T. A., 1994. The family Odobenidae: a phylogenetic analysis of fossil and living taxa. Contributions in marine mammal paleontology honouring Frank C. Whitmore jr. - Proc. San Diego Soc. Nat. Hist. 29: 99-129.

»

Feen, P. J. van der, 1968. A fossil skull fragment of a walrus from the mouth of the river Scheldt (Netherlands). - Bijdrage tot de Dierkunde 38: 23-30.

»

Post K., 2004. What's in a name. Alachtherium cretsii, de Pliocene walrus van de Noordzee. - Grondboor & Hamer 58 ( 3/4): 70-74. PDF

Auteurs

  • Maartje Leenders

Meer zoogdier beschrijvingen