ZOEKEN

MEER PLANTEN

Bekijk alle planten in het overzichtNaar overzicht»

DWARSDOORSNEDEN

In Google Maps

Maak een doorsnede»

FOSSIELVONDSTEN

Fossielen op de kaart van Nederland

Bekijk de kaart»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Zomereik

Quercus robur

Het Pleistoceen staat bekend als het ijstijdvak, maar het was beslist niet alleen een periode van extreme kou en kale grasvlakten. IJstijden werden afgewisseld door warmere perioden (interglacialen), waarin loofbossen tot ontwikkeling kwamen. Vanaf het Midden-Pleistoceen groeiden in Nederland tijdens de interglacialen dichte eikenbossen. De zomereik was hierin een van de meest voorkomende boomsoorten. Zomereiken boden nestelgelegenheid aan vogels en tussen de bomen scharrelden zwijnen, herten en oerossen rond die zich tegoed deden aan gevallen eikels. Ook krioelden de eiken van de insecten. Zomereiken komen nog steeds in ons land voor. Ze kunnen groeien op uiteenlopende bodemsoorten, maar komen het best tot hun recht op voedselrijke, vochtige grond zonder veen.

Taxonomie

Klasse
Magnoliopsida (bloemplanten)
Orde
Fagales
Familie
Fagaceae (napjesdragersfamilie)
Geslacht
Quercus
Soort
robur

Karakterisering

De zomereik wordt door zijn imposante verschijning ook wel 'koning van het plantenrijk' genoemd. Van alle Europese bomen bereikt hij de hoogste leeftijd. Zomereiken met een leeftijd van vijfhonderd jaar vormen geen uitzondering. Er bestaan zelfs exemplaren van meer dan vijftien eeuwen oud.

 

Net als iep en haagbeuk zijn eiken warmteminnende bomen, die het beste gedijen in een gematigd klimaat. In het Midden-Pleistoceen was de eik typerend voor de gematigde loofbossen van de warme interglacialen. Bij de overgang van een interglaciaal naar een glaciaal verdrongen bossen met naaldbomen als den, spar en fijnspar de door eik gedomineerde loofbossen. Hoewel plantenresten teer zijn en snel vergaan, komen fossiele stammen, bladeren en vruchten van de zomereik regelmatig naar boven tijdens baggerwerkzaamheden langs de grote rivieren.

Uiterlijk en leefwijze

Zomereiken kunnen een maximale hoogte van dertig meter bereiken. De schors van volwassen bomen is herkenbaar aan de diepe lengtegroeven. De voet van de bladeren is hartvormig en vaak ongelijk geoord en de bladrand is asymmetrisch gelobd. Zomereiken bloeien in mei. Zomereiken zijn eenhuizig: mannelijke en vrouwelijke bloemen komen op dezelfde boom voor. De mannelijke bloemen zitten bijeen in hangende katjes. De vrouwelijke katjes (die later de vruchten of eikels vormen), staan in groepjes van een tot zeven bijeen op een steel. Aan de basis van elke vrouwelijke bloem staat een klein napje. In een later stadium groeit dit napje uit en omvat het de eikel. Eikels zijn rijp in het midden van de herfst. Ze vallen op de grond en vormen een belangrijke voedselbron voor dieren. In het Pleistoceen zullen herten, oerossen en vooral wilde zwijnen zich er tegoed aan hebben gedaan. Eikels worden pas gevormd wanneer een boom ongeveer twintig jaar oud is. De vruchten hebben een tot drie jaar nodig om volledig te rijpen. De zomereik is met name algemeen op de zandgronden in het zuiden en oosten van het land. De soort groeit echter het best op voedselrijke en vochtige grond zonder veen.

 

Het insectenleven op eiken is bijzonder rijk. Zo zijn er meer dan veertig soorten insecten bekend die eikengallen veroorzaken. Gallen zijn abnormale vergroeiingen van het blad die onder invloed een insect of een ander dier (aaltje, mijt) of door een schimmel worden gevormd. Het grootste deel van eikengallen ontstaan door toedoen van galwespen (Cynipidae). Fossielen van gallen zijn zeldzaam. In Nederland zijn echter recent gallen uit het Eemien (Laat-Pleistoceen) gevonden in Hooge Broek bij Raalte in het IJsseldal. In eerste instantie werden ze geïdentificeerd als kastanjes. Het bleken echter gallen van de Zuidoost-Europese eikengalwesp Andricus hungaricus te zijn. De fossiele gallen zijn opgebaggerd uit rivierafzettingen bestaande uit kiezel en zand. Al tientallen jaren worden bij Hoge Broek allerlei soorten plantenresten en botten uit het Eemien gevonden. Zeer waarschijnlijk zwierven er in die tijd ook Neandertalers door het IJsseldal.

Geografische verspreiding

Alle eikensoorten komen voor op het noordelijk halfrond. Sommige daarvan groeien echter tot ver in de tropen van Azië en Amerika. In Europa vinden we 27 soorten. De zomereik is in zijn verspreiding beperkt tot de gematigde loofbossen. Tijdens de interglacialen van het Midden-Pleistoceen vonden we dit type bos met soorten als berk, den, eik, hazelaar, iep en linde ook in Nederland.

Voorkomen in de tijd

De zomereik kwam voor tijdens het hele Pleistoceen, maar alleen tijdens de interglacialen. De interglacialen werden gekenmerkt door een temperatuur in juli van 18 °C, net als in ons huidige klimaat. In het Oligoceen was in de gematigde streken in Eurazië ook al loofbos met eiken aanwezig. De eerste fossielen van eiken zijn uit dat tijdvak afkomstig. Het zijn mannelijke bloemen en bladeren van Quercus oligocenensis uit Texas. Van vruchten (eikels) zijn fossielen gevonden vanaf het Midden-Mioceen in Yakima (Verenigde Staten).

Evolutie

De eik behoort tot de Fagaceae (Napjesdragersfamilie). Uit fossiel stuifmeel is gebleken dat de familie in het Krijt is ontstaan. Tegenwoordig kent de familie drie geslachten: beuk (Fagus), kastanje (Castanea) en eik (Quercus). Het is niet bekend wanneer het eikengeslacht Quercus is ontstaan. Daarvoor is nog te weinig fossiel blad- en pollenmateriaal beschikbaar. Men weet wel dat dit geslacht in het Laat-Eoceen al bestond. In de Baltische staten is er namelijk barnsteen (fossiele hars) gevonden met daarin uitzonderlijk goed bewaarde bloemen van Quercus. Ook op andere plaatsen zijn fossiele vruchten van de eik uit het Eoceen gevonden.

Vindplaatsen in Nederland

In Nederland zijn dichtbij Brunssum in Zuid-Limburg in kleiafzettingen mooie fossiele eikenbladeren gevonden, onder meer 133 bladeren van Q. roburoides, die dateren uit het Plioceen. In klei worden zijn ook fossiele pollenkorrels (stuifmeel) gevonden. Bij elke plantensoort heeft een pollenkorrel een karakteristieke vorm. In de loop der tijd zijn er heel wat pollenkorrels in de bodem terechtgekomen. Vooral in een vochtige en zuurstofarme bodem blijven ze goed bewaard. In veen wordt dan ook veel fossiel stuifmeel aangetroffen. Aan de hand van dit stuifmeel kan men achterhalen welke plantensoorten er in de afgelopen millennia in een bepaald gebied geleefd hebben. De informatie over de vegetatie in een bepaald tijdvak (zoals het Pleistoceen en Holoceen) wordt samengevat in pollendiagrammen. Dankzij de pollendiagrammen weten we dat de eik tijdens de interglacialen van het Midden-Pleistoceen in Nederland voorkwam. Meer recente overblijfselen van de eik vinden we tegenwoordig in veel plaatsen van ons land bij baggerwerkzaamheden. Hierbij komen stukken stam en takken van de zomereik naar boven. Eikenhout is namelijk een duurzame hardhoutsoort, waarvan in veen en riviersedimenten veel resten bewaard zijn gebleven. In de Millingerwaard langs de Waal in Gelderland zijn zelfs hele boomstammen opgebaggerd. Ze zijn zo'n 9000 jaren oud en daarmee de oudste bomen van Nederland.

Dendrochronologie: de eik als kalender

Dendrochronologie betekent 'boomtijdkunde'. Het is een methode om de ouderdom van hout te bepalen aan de hand van de jaarringen. Jaarringen worden gevormd bij bomen die in een gebied met wisselende omstandigheden groeien. Smalle jaarringen ontstaan in droge jaren met strenge winters en brede jaarringen in milde en vochtige jaren. Bomen uit één gebied vertonen dezelfde afwisseling van smalle en brede jaarringen omdat ze onder vergelijkbare klimaatomstandigheden groeien. Als je in een bos oude en jonge bomen zou omzagen zou je zien dat hun jaarringpatronen voor een deel hetzelfde zijn. Aan de binnenkant van de stam zitten de oudste jaarringen. Het patroon ervan komt overeen met de buitenste jaarringen van een nog oudere boom. Omdat er tussen bomen van een verschillende ouderdom steeds een overlap is in jaarringen, kan je de stammen van deze bomen als het ware met elkaar 'verbinden'. Op deze manier is het mogelijk om een eindeloos lange kalender van jaarringen te maken die duizenden jaren teruggaat in de tijd. Van het duurzame eikenhout is veel materiaal bewaard gebleven en daarom is de eik een veelgebruikte boom in jaarringkalenders.

 

Eikenhout kende (en kent) vele toepassingen in gebouwen en kunstwerken. Daarnaast zijn van eiken veel natuurlijke resten bewaard gebleven in veen en riviersedimenten. Steeds worden er weer oudere stukken eik gevonden, waarmee wetenschappers de jaarringkalenders kunnen verlengen naar een nog verder verleden. In Valkenburg in Zuid-Holland zijn bijvoorbeeld eiken palen gevonden die door de Romeinen in de grond zijn geheid als fundering voor hun snelwegen. Met behulp van een jaarringkalender kon worden bepaald dat deze bomen in het jaar 121 na Chr. zijn gekapt.

 

De jaarringen van bomen vormen een directe afspiegeling van het klimaat. Naast het bepalen van de ouderdom van hout wordt dendrochronologie daarom toegepast om het klimaat uit het verleden te reconstrueren. De langste jaarringkalender die op dit moment bekend is loopt van het heden tot het einde van de laatste ijstijd. Hierdoor zijn klimaatgegevens over een periode van 12.500 jaar bekend.

 

- Dorien Langeveld, Naturalis

Meer informatie

»

Borgardt, S. J. & K. B. Pigg, 1999. Anatomical and developmental study of petrified Quercus (Fagaceae) fruits from the Middle Miocene, Yakima Canyon, Washington, USA. - American Journal of Botany 86(3): 307-325.

»

Cleene, M. de & M.-C. Lejeune, 2000. Compendium van rituele planten in Europa. - Uitgeverij Stichting Mens en Cultuur, Gent. 1440p.

»

Crepet, W. L., 1989. History and implications of the early North American fossil record of Fagaceae. In: Evolution, Systematics, and Fossil History of the Hamamelidae. Volume 2: ‘Higher' Hamamelidae. - Oxford University Press, Oxford. pp. 45-66.

»

Daghlian, C. P. and W. L. Crepet, 1983. Oak catkins, leaves and fruits from the Oligocene Catahoula Formation and their evolutionary significance. - Amer. J. Bot. 70: 639-649.

»

Docters van Leeuwen, W. M., 1957. Gallenboek. Nederlandse door dieren en planten veroorzaakte gallen. - Uitgeverij N.V.W.J. Thieme & Cie, Zutphen. 332p.

»

Ham, R. W. J. M. van der, et al., 2007. Plant remains from the Kreyftenheye Formation (Eemian) at Raalte, The Netherlands. - Veget. Hist. Archaeobot. 17:127-144.

»

Kalkman, C., M. M. Nauta (redactie) & R. van der Meijden (redactie), 2003. Planten voor dagelijks gebruik, botanische achtergronden en toepassingen. - KNNV Uitgeverij, Utrecht. 352p.

»

Kerkhoff, N. C., 1993. Zoogdier- en schildpadfossielen [Mammal and tortoise fossils]. In: Rappol M (ed). In de bodem van Salland en Twente. - Lingua Terrae, Amsterdam, pp 101-120.

»

Mabberley, D. J., 1987. The plant-book: a portable dictionary of the higher plants. - Cambridge University Press, New York (USA). 585p.

»

Meijden, R. van der, 2005. Heukels' Flora van Nederland. - Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten. 583p.

»

Mulder, E. F. J. de et al., 2003. De ondergrond van Nederland. - Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten. 379p.

»

Sass-Klaassen, U., 2005. Dendrochronologie- een dateringsmethode en veel meer... - Grondboor & Hamer. 59:59-67. 

»

Stewart, W.N., and G. W. Rothwell, 1993. Paleobotany and the evolution of plants. - Cambridge University Press, Cambridge. 405p.

»

Taylor, T. N. & E. L. Taylor, 1993. The Biology and Evolution of Fossil Plants. - Prentice-Hall, Englewood Cliffs (NJ, USA). 982p.

»

Willis, K. J. & J. C. McElwain, 2002. The Evolution of Plants. - Oxford University Press, Oxford. 378p.

»

Weeda, E. J. et al., 2003. Nederlandse Oecologische Flora: Wilde planten en hun relaties. - KNNV Uitgeverij/ IVN, Amsterdam.

»

Wolfe, F. R., 1973. Fossil forms of Amentiferae. Brittonia 25: 334-355.

Auteurs

  • Dorien Langeveld

Meer planten