ZOEKEN

MEER ZOOGDIER BESCHRIJVINGEN

Bekijk alle zoogdier beschrijvingen in het overzichtNaar overzicht»

DWARSDOORSNEDEN

In Google Maps

Maak een doorsnede»

FOSSIELVONDSTEN

Fossielen op de kaart van Nederland

Bekijk de kaart»
Geologie van Nederland
is een initiatief van

Rendier

Rangifer tarandus

Taxonomie

Klasse
Mammalia (zoogdieren)
Orde
Artiodactyla (evenhoevigen)
Familie
Cervidae (herten)
Geslacht
Rangifer
Soort
Rangifer tarandus

Karakterisering

Tijdens de laatste ijstijd liepen in Nederland grote kudden rendieren rond. Hun aanwezigheid gaf aan dat het toen in onze streken bitter koud was. Tegenwoordig leven rendieren immers in gebieden met een poolklimaat. Dateringen aan Nederlandse rendierbotten laten echter zien dat rendieren vooral tijdens interstadialen voorkwamen. Interstadialen zijn kortdurende perioden tijdens een ijstijd waarin het klimaat iets warmer werd. Het klimaat kon binnen korte tijd echter omslaan. Rendieren ondervonden dan geen problemen. Met hun dichte vacht waren ze in staat om de kou te trotseren.

Uiterlijk

Rendieren zijn de enige hertensoort waarbij ook de hindes geweidragend zijn. Tussen de enorme hoeveelheden rendierbotten die in Nederland worden aangetroffen, vallen de kleine geweien van hindes door hun typische bouw goed op. Terwijl het gewei van de bokken meer dan een meter lang kan worden en allerlei ingewikkelde vertakkingen vertoont, is het gewei van hindes slechts enkele tientallen centimeters lang. Het bestaat uit een slanke en dunne hoofdstang die zich in slechts enkele punten vertakt. Geweien zijn nooit symmetrisch: de linker en rechter tak variëren sterk in vorm, overigens vooral bij de bokken. Beide seksen werpen het gewei elk jaar af, waarna het vrijwel direct weer aangroeit. Het gewei ontspruit uit de schedel en bestaat geheel uit bot.

 

Bokken zijn groter en zwaarder dan hindes. Rendieren hebben een kop-romplengte van 130-220 cm en een schofthoogte van 80-150 cm. Het gewicht loopt uiteen van 60-315 kilo. Skeletresten van Pleistocene rendieren uit Nederland laten een behoorlijke variatie in grootte zien. Mogelijk leefden er 'grote' en 'kleine' rendieren in geografisch gescheiden populaties.

 

Rendieren hebben zeer brede hoeven die ver spreidbaar zijn, waarmee ze goed over de drassige toendra kunnen lopen. Ook de lange, sterke bijhoeven raken de grond bij het lopen. Als rendieren hun poten optillen, tikken deze bijhoeven als castagnettes tegen elkaar, waardoor de dieren een klakkend geluid maken. Bokken kunnen extra van zich laten horen, omdat zich in hun strottenhoofd een opblaasbare huidzak bevindt om harder te kunnen burlen.

 

Rendieren hebben een isolerende vacht die is samengesteld uit dicht opelkaarstaand haar. De vacht biedt een goede bescherming tegen de kou. Onder de hals hangen manen die tegen de kou beschermen als het rendier door diepe sneeuw waadt.

Leefwijze

Rendieren migreren jaarlijks tussen verschillende voedselgebieden. Aangenomen wordt dat Pleistocene rendieren dit ook hebben gedaan. Tijdens de trek leggen ze soms duizenden kilometers af. ‘s Winters trekken rendieren naar de lager gelegen dalen, waar de sneeuw niet bevroren is. Hierbij kunnen ze brede rivieren en zelfs zeearmen zwemmend oversteken. ‘s Zomers bevinden de dieren zich op hogere (berg)gronden of aan de kust, om de zwermen muggen op de toendra te ontvluchten.

 

Rendieren zijn gespecialiseerd in het eten van korstmos, dat dan ook de toepasselijke naam rendiermos heeft gekregen. Geen ander dier kan dit moeilijk verteerbare groen zo goed verwerken. De specialisatie op korstmossen heeft zijn redenen: ten eerste zijn ze het hele jaar door in overvloed aanwezig, ten tweede zijn veel planten op de toendra giftig. Met hun korstmosdieet bezetten rendieren een voedselniche waarin ze weinig concurrentie van andere grazers ondervinden. Waarschijnlijk kwam rendiermos op de mammoetsteppe minder voor dan op de toendra's waar rendieren tegenwoordig leven. Pleistocene rendieren hebben zich vermoedelijk meer gevoed met kruiden zoals achtster, zeggen en grassen. Mogelijk knabbelden ze ook blaadjes van planten als dwergberken en dwergwilgen.

 

Het begin van de bronsttijd kan per populatie verschillen en valt tussen augustus en november. Bokken strijden fel met elkaar om wel tien tot twaalf wijfjes in een harem te verzamelen. Na een draagtijd van 7-8 maanden wordt er een jong geboren. Rendieren kunnen maximaal vijftien jaar oud worden.

 

Waarom rendierhindes als enige herthachtigen geweidragend zijn, is al lang onderwerp van discussie. Tegenwoordig neigen paleontologen naar een sociale verklaring voor dit fenomeen. De sociale rangorde verandert met het seizoen, maar in het algemeen geldt: hoe groter het gewei van de bok, des te hoger hij staat op de maatschappelijke ladder. Tijdens de bronsttijd zijn de volwassen bokken met hun grote geweien de baas. Na de bronsttijd werpen zij het gewei af voordat de hindes dat doen; in die tijd worden de hinden dankzij hun hoofdtooi de baas. Bovendien deelt elk kalf de status van zijn moeder. Gedurende de winter blijft het kalf bij de moeder en eet uit de 'krater' die zijn moeder in de sneeuw heeft gemaakt om bij het onderliggende rendiermos te komen. Als zij geen gewei zou hebben zou de moeder kunnen worden verdreven door andere leden van de kudde op zoek naar een gemakkelijk maal en zou het kalf van de honger omkomen.

Geografische verspreiding

Rendieren leven tegenwoordig in een gordel rond de Noordpool, die zich van het noorden van Groenland tot de 48e breedtegraad in het zuiden in Noord-Amerika, Scandinavië en Noord-Azië uitstrekt. Rendieren leven in arctische en subarctische milieus, zowel op de toendra als in de taiga. Tijdens het Pleistoceen was de soort over een groter gebied verspreid, mogelijk omdat hij ook gedijde in een warmer klimaat. Rendierfossielen zijn dan ook overal in Noordwest-Europa gevonden: van Engeland in het westen tot Siberië in het oosten en van Denemarken in het noorden tot aan het Middellandse-Zeegebied.

Voorkomen in de tijd

Het rendier kwam voor tijdens de laatste ijstijd, tussen 100.000 en 12.000 jaar geleden. C14-dateringen die zijn verricht aan rendiervondsten uit de Noordzee geven aan dat de meeste botten 44.000-39.000 jaar oud zijn, een ouderdom die goed past bij het Moershoofdinterstadiaal. Van diezelfde ouderdom zouden ook de vondsten van Holt en Haar zijn. Eén bot gaf een ouderdom van 29.460 jaar gelden (Denekampinterstadiaal), terwijl twee andere buiten het bereik van de C14-methode vielen en dus ouder zijn dan 45.000 jaar. De resulaten suggereren dat het rendier hier niet gedurende het gehele Laat Weichselien aanwezig was, maar hier juist voorkwam tijdens de interstadialen.

Evolutie

Waarschijnlijk heeft het rendier zijn oorsprong in Noord-Amerika (waar hij overigens kariboe genoemd wordt). De oudste vondsten stammen uit het vroege Midden-Pleistoceen van Alaska. De oudste vondsten in Europa komen uit de Midden-Pleistocene vindplaats Süssenborn in Duitsland. De bouw van de poten is een tweede aanwijzing dat het geslacht Rangifer van Amerikaanse origine is. Het rendier is een zogenaamd telemetacarpaal hert; dat wil zeggen dat het onderste gedeelte van de middenhandsbeenderen van de zijtenen aanwezig is. Bij Euraziatische herten (plesiometacarpale herten) is juist slechts het bovenste gedeelte van deze botten bewaard gebleven. In Eurazië hebben alleen reeën en rendieren deze telemetacarpale bouw, die verder voorkomt bij de Amerikaanse herten.

Vindplaatsen in Nederland

Rendierbotten behoren tot de talrijkste fossielen van Pleistocene zoogdieren in Nederland. Van de bodem van de Noordzee worden ze in grote hoeveelheden opgevist, zowel botten als schedeldelen en de kenmerkende geweien. Ook bij zandwinningen langs de grote rivieren komen regelmatig rendierbotten aan het licht. Een compleet skelet is evenwel nog nooit in ons land gevonden. Intacte skeletten behoren tot de grote zeldzaamheden, ook in het buitenland. Het meest complete skelet is gevonden in Denemarken.

 

Opvallend in het Nederlandse materiaal is het optreden van grootteverschillen. Op de Noordzeebodem worden doorgaans botten van grote rendieren gevonden. De zuiggaten verder landinwaarts laten een mengeling zien van grote en kleine botten. Een zandwinning in Woerden heeft de kleinste rendierbotten opgeleverd. Het verschil in grootte is niet zo gemakkelijk te verklaren. Een mogelijkheid is dat de botten uit verschillende perioden stammen en dat het rendier in de loop van het Pleistoceen steeds kleiner is geworden. Waarschijnlijker is echter dat er tegelijkertijd op verschillende plaatsen populaties rendieren van verschillende lichaamsgrootte hebben geleefd. De groepen waren te ver van elkaar verwijderd om te zich vermengen. Waar weinig voedselaanbod voorhanden was, ontwikkelden de rendieren dwerggroei. Waar veel voedsel aanwezig was, werden ze groter.

 

Bas Wielaard, Naturalis

Meer informatie

ยป

Mol, D., J. de Vos, R. Bakker, B. van Geel, J. Glimmerveen, H. van der Plicht & K. Post, 2008. Kleine encyclopedie van het leven in het Pleistoceen. Mammoeten, neushoorns en andere dieren van de Noordzeebodem. - Uitgeverij Veen Magazines, Diemen. 233p.

Auteurs

  • Bas Wielaard

Meer zoogdier beschrijvingen